De betoger

Home / De betoger - October 10, 2018 , by admin

Korte Verhalen om te lachen of te griezelen. Verschenen bij onder andere Viva, Flair, Nu.nl, Xinix, Omwenteling en Paul Haenen’s Mens en Gevoelens.

Bzz. Bzz. Minstens tien minuten tussen de zoemgeluiden, gepaard gaand met het verspringen van een giftig rood nummer. Hij keek naar het nummer op het groene papiertje dat hij in zijn handen hield, ook al wist hij precies welk nummer erop stond. Het papier was dun geworden onder zijn vingers. Bzzz.

“Wat is uw achternaam? Wordt dat gespeld met een s of met twee? Wat is uw registratienummer?” Altijd dezelfde vragen. Als je niets meer bent, ben je nog altijd een registratienummer. Maar ach, het was een mooie dag vol goedhumeurfactoren – alleen straks nog even de hond uitlaten en dan een nog helemaal in te vullen nazomer­dag met een flauw zonnetje. De dame achter het loket schreef iets op, en typte iets in op de computer. “Mag ik uw bewijs van inschrijving?” Bewijs van inschrij­ving. Hij groef in zijn porte­monnee. “Heeft u hem niet op uw telefoon?” Hij schudde zijn hoofd. Gevonden. Ze nam het gehavende strookje van hem aan. “Dit bewijs is drie dagen geleden verlopen. U heeft het nieuwe exemplaar enkele weken geleden ontvangen. Per email en ook per post. Dàt hebben wij nodig.” Had hij het al? Best mogelijk. Misschien lag het op de tv, per ongeluk verzeild geraakt in een stapel­tje Onbelangrij­ke Post. “Mag het nog even met deze? Dan neem ik de volgende keer de nieuwe mee?”

(Nee juf, ik wil helemaal niet vingerverven, mag ik kleien vandaag, ik hou helemaal niet van verven, juffie, mag het?”)

Nee.

Pieters moeder verloor nooit haar zelfbeheersing tegen­over Het Gezag, De Instanties en alles wat daarnaar zweemde. Pieter was goed opgevoed. In veel dingen leek hij erg op zijn moeder. “Nou,” zei hij verslagen, “goede­morgen dan maar juffrouw.” Een van haar mondhoeken trok even omlaag bij dat laatste woord. Toen keek ze alweer om hem heen, naar de volgende bezoeker.

Hij stond op straat en verbeet zijn frustratie. Waarheen? Hij moest nog ergens zijn. De supermarkt. Hij moest nog naar de supermarkt.

Orenvol vrijblijvend klinkende muziek, een blikveld vol potten, blikken en dozen. Als zoeklichtjes gleden zijn ogen langs de schappen. Nee..nee.. ook niet.. Allerlei verschillende pakjes thee.. was dat wat? Nee.. Instant chocoladepoeder.. zakjes soep .. nee… Pindakaas. Groen deksel, zonder stukjes noot. Rood deksel, met stukjes noot. Zijn blik bleef hangen. Er zat een prijsverschil tussen de stukjes noot en de geen-stukjesnoot. Twintig cent, in het voordeel van de stukjes noot. Pieter greep twee potten pindakaas, een met en een zonder, en steven­de doelbewust op de kassa af.

President op weg naar de katheder, waarachter hij een levens­belangrij­ke speech gaat staan houden. Houd dat beeld vast, want hier komt Pieter. Hij nadert de kassa snel.

“Mevrouw,” opende hij vastberaden, “er is hier sprake van een incon­gruentie terzake van de prijsjes op de pinda­kaas.” (Dit klonk naar zijn idee veelbelovend.) “De pindakaas mèt stukjes noot is twintig cent duurder dan de pindakaas zonder stukjes noot. Kijkt u maar.” Hij zette de potten (bonk, bonk) één voor één op de rubberband. “Dit kan niet correct zijn.” “Jawel hoor meneer,” wierp de caissière lichtelijk ver­veeld tegen. “Hier staat-ie, op de lijst: pindakaas zonder stukjes noot één gulden negentig, pindakaas mèt stukjes noot twee gulden tien. Dat klopt helemaal.” Verwachtingsvol keek ze hem aan. De Lijst was haar Bijbel. Daar kon geen speld tussen. Dat klopte. Ze keek over zijn schouder. Er stond daar een aardig rijtje mensen, dus het was mooi dat dit ook weer opgelost was.

Hij bewoog niet. “Mejuffrouw,” zei hij met een zucht in zijn stem, “er is geen reden waarom hier een prijsver­schil van twintig cent zou mogen optreden. Pindakaas is pindakaas. Het is gemaakt van plantaar­dige olie, pinda’s en zout. Het staat op de pot. Op elke pot hetzelfde. Ziet u wel. Er is, ik herhaal, geen aanleiding voor deze pot (gebaar) om duurder te zijn dan deze pot (gebaar). “Meneer,” zei de caissière, nu duidelijk geprikkeld, “ik maak de prijzen niet. Ik reken alleen maar met u af. Kan dat nu, want er willen nog meer mensen hun boodschap­pen afrekenen.” “Dit is een kwestie van principe,” hernam haar tegen­stander in het woordenduel. “U kunt mij geen goede, gegronde reden geven voor deze misstand. Dit is onrechtvaardig.”  Zijn stem werd steeds luider. Een blos begon zich steeds nadrukkelijker op zijn gezicht af te tekenen. Een grijs plukje haar viel jeugdig over zijn voorhoofd. “Er zijn zoveel dingen in de wereld die geac­cepteerd worden zonder dat er een reden voor die accepta­tie bestaat.” Zijn stem had een zodanig volume bereikt, dat andere boodschappenhalers verstoord in zijn richting begonnen te kijken. De rij achter hem groeide, en groei­de, maar hij wist van geen wijken. De caissière keek nogmaals naar de rij achter hem. Ze voelde een lichte moordneiging opkomen jegens deze betoger, die eerst zo’n onschadelijke oude man had geleken. “Kan ik nu met u afrekenen?” herhaalde ze nadrukkelijk. Wat klonk dat laatste woord opeens heerlijk.

Hij gaf geen krimp. Integendeel, hij rechtte zijn schou­ders en rekte zich uit tot maximale lengte, of misschien zelfs iets verder. “Geen sprake van!” riep hij. Zijn ogen begonnen licht uit te puilen. “Ik pieker er niet over! Wie denkt u wel dat u bent, om mijn principiële bezwa­ren achteloos terzijde te schuiven? Meent u soms, dat er met de ouderdom maar naar believen gesold kan worden?” Zijn hoofd begon nu lichtelijk paars aan te lopen. Een zweet­druppel baande zich een weg omlaag langs de zijkant van zijn wenkbrauw. “Tellen mijn bezwa­ren dan niet meer mee?!” In de gloed van zijn betoog greep hij het ijzer voor de rubberen band stevig beet, als een onbevreesde zeeman die in de loeiende storm over de reling van een schip dreigt te vallen. Hij boog zich voorover naar de cais­sière, die zich bijna gelijktijdig iets naar achteren bewoog om een veilige afstand van zijn razernij te bewaren. Hij zag er dan ook indrukwekkend uit. Bliksemstralen schoten uit zijn lichtelijk bloed­doorlopen ogen. Als klauwen grepen zijn handen in de ijzeren rand. Zijn gezicht leek op te zwellen. Hij kreeg steeds meer weg van een kikker. “Ik zal niet wijken voor de bureaucratie. Het achteloos gedoe met de weerloze burger is al veel te ver gegaan!” Ze voelde een paar speekseldruppeltjes op haar neus landen. Ze staarde hem gebiolo­geerd in zijn ogen. Zijn onuitputtelijke mond ging weer open. “Deze keer doe ik geen stap opzij,” siste hij. “Al zal ik worstelend ten onder gaan, mijn menselijke waardigheid zal opgericht blijven als een standbeeld! Ik zal geen afstand doen van mijn rechten!” blafte hij haar bijna in de oren.

Ze had geen kans meer. De strijd was in haar nadeel beslist. Ze wierp een blik op de mensenmassa achter hem. De menigte leek zo langza­merhand de inhoud van het gehele schappenstelsel in wagentjes te hebben opgetast. Ze capituleerde. Ze sloeg twee keer pindakaas aan, à één gulden negentig, totaal drie gulden tachtig, en reikte hem de bon aan. “Drie gulden tachtig alstublieft,” zei ze verslagen en een beetje ademloos.

“Laat u maar zitten nu,” zei Pieter, nu weer met een bijna normaal stemgeluid. Hij leek weer tot normale lengte te slinken. De onnatuur­lijke hoek van zijn schou­ders rondde zich weer enigszins. “Het hoèft al niet meer.”

De caissière zat stokstijf op haar draaistoel. Ze ver­roer­de geen vin. De rij boodschappenhalers krioelde onrustig, als versgevangen palingen in een te krappe emmer.

Pieter liep buiten in de zon. Hij maakte een vrolijk hupje om een graspolletje te ontwijken. Hè, lekker. Dat luchtte op.